In gesprek met Lex Bohlmeijer - deel 2
‘Laat men lullen van de techniek wat men wil met farizeese, holle, schijnheilige woorden -
de ware schilders laten zich leiden door de consciëntie die men sentiment noemt.
Hun ziel, hun hersenen zijn niet voor’t penseel, maar ’t penseel is voor hun hersenen.
Ook is het doek bang voor een echt schilder en niet de schilder bang voor de doek.’
Vincent van Gogh
Techniek. Ik heb het woord nooit goed kunnen begrijpen, heb er ook niet zoveel vertrouwen in.
Vaak wordt gesproken over techniek als een voorwaarde, als een wezen dat buiten ons staat en bijna aan te raken is. Zoals men zegt: we hebben vingers, we hebben ellebogen. Nee, dat klopt niet, wij zíjn vingers, wij zíjn een lichaam, we hebben het niet. We zijn zelf een instrument, met ons lichaam. Zoals men ook zegt dat een stuk mooi gespeeld wordt, muzikaal, technisch gaaf, knap. Alsof dat losstaat van de partituur. Techniek kan je niet losmaken van de partituur. Elke scheiding eist zijn tol. Wat is er voor nodig om je te verbinden met de partituur, daar gaat het om. Misschien hebben we er een ander woord voor nodig.
In het begin speelde ik toonladders, maar dat was gauw over. Ik was tien jaar en vroeg me af waarom ik toonladders in verschillende toonsoorten zou moeten spelen als ik diezelfde toonladder tegenkom in een Beethoven Sonate. Als je het zo ziet is het geen toonladder, maar een fragment uit een sonate. Dus die lichamelijke vingervlugheid die losstaat van welke muziek dan ook, als een schatkist of een beauty case die je kunt meenemen, is een fantoom.
En mijn lerares Janeta Benun steunde mij daarin. Zij overlaadde mij met werk, elke les weer, een hele zomer lang. Elke week studeerde ik nieuwe sonates in, allegro’s, etudes, niet als een technische oefening, maar als een dorstige drinker. Ik verwerkte al dat muziekvoedsel achter elkaar door, ik had honger. Deze honger brengt de ware techniek.
Sommige collega’s kunnen nog geen twintig minuten aan een tafel zitten of zij beginnen met hun vingers te trommelen op het tafelblad. Ik heb dat nooit gehad. Mijn oren zijn mijn belangrijkste instrument. Dat is het centrum, dat is de turning point voor alles. Wat je hoort als je speelt is de indicator voor hoe je verder moet. Dat wijst de muzikale richting als een wegwijzer in een landschap.
Je beschikt over een kaart van de plek die je graag wilt bezoeken, dat is de compositie, de partituur; alles staat erin, de borden, de windrichtingen, maar de ervaring van het gebied ontstaat pas als je erdoorheen gaat, en het ondergaat.
Het uitgangspunt is de partituur, maar het belangrijkste staat daar niet in. Dat is de ervaring van de componist die was geroerd, aangegrepen door iets voordat hij de muziek op papier zette. Ik kan dat niet weten, zelfs de componist heeft daar geen toegang meer toe. Daarin zijn we gelijk, dat is de ontmoetingsplek. Wat is er gebeurd? Wat is er in zijn hoofd omgegaan, wat heeft hij gehoord, wat zou hij gehoord kunnen hebben, voordat hij het heeft opgeschreven, wát? En dan bedoel ik niet het plastische verhaal, dat hij heeft gewandeld, van een vrouw heeft gehouden, of dat zijn vriend is overleden, dat zijn allemaal serieuze aanleidingen, maar het gaat om iets anders. De tekst is een code. Een compositie op papier is gestolde lava, zei eens György Sebők. Het ziet er fascinerend uit, de partituur van zo’n symfonie van Mahler. Je kan daar uren doorheen dwalen, maar het is niet de muziek zelf.
Dat contact is iets wat je bereikt door hard werken. In de zin van geven, jezelf geven: een levenslang proces van zoeken naar verbinding.
Er is dus een soort luisteren dat de poort opent naar de oorspronkelijke ervaring van de componist die voorafgaat aan de partituur. Dat begint met aanvaarden. Goed luisteren naar jezelf is een van meest harde lessen. Dat is niet altijd prettig, of bevredigend - integendeel. Luisteren naar wat de werkelijkheid is, niet naar wat het zou moeten zijn. Dat is moeilijk, maar het is de enige weg.
Soms word je juist aangenaam verrast! Het lichaam is een onmisbare bron van informatie, en beschikt over een enorme intelligentie. Daarom is het ook zo onbevredigend om een scheiding aan te brengen tussen lichaam, techniek en geest. Deze drie werken nauw samen. Als je toelaat wat je hand op het moment ‘’voorstelt’’ dan kan een gebaar, of een aanraking, een wonderlijk gevolg krijgen, waar ik niet het commando voor heb gegeven. Als je zegt: dit is mijn intentie en dat is het gevolg, verbreek je die cirkel. In plaats daarvan ga je steeds onderzoekend te werk, zonder iets te doorbreken, zodat het een uit het ander geboren wordt. Je blijft binnen je grenzen, binnen je beperkingen. En door dat steeds te doen komt er op een dag een moment, dat er opeens iets verandert, zoals bij de overgang tussen twee witte toetsen: tussen e en f, tussen b en c (dat is een moeilijke passage omdat er geen zwarte toets tussen zit). Dan blijk je iets te hebben verwerkt. Je bent gegroeid door in het proces te blijven zitten.
Als ik een ideaalbeeld heb, dan is dat niet van klank alleen. Klank is te eenzaam, klank reikt niet ver genoeg om muziek te worden, en daar hebben we het eigenlijk over: over het verhaal. Daar kun je een voorstelling van maken, een ideaalbeeld, maar dat staat niet stil. Het blijft in ontwikkeling als een dynamisch geheel dat zich verrijkt met iedere performance. De klank is ondergeschikt. Het verhaal baart de klank.
En dat verhaal is wat zichtbaar is geworden toen de oorspronkelijke ervaring van de componist stolde tot een compositie. Bijna als een telegram, een uitgebreide stenografie, in voorwaarden, in tekens, dat is de boodschap die wij krijgen. Het verhaal gespeeld, geleefd, verklankt, eenmalig! Onze ‘gedichten’, onze ‘romans’ zijn eenmalige gebeurtenissen, wij hebben maar vijftien minuten voor de Vallée d’Obermann van Liszt, die zo’n beetje het hele leven samenvat. Eén keer, voor die luisteraar, op die dag, dat is een krachtig gegeven en heeft consequenties voor het ideaalbeeld. Het is net zo vluchtig als het leven is.
Dat ogenblik is absoluut. Want het leeft één keer. Alle uren werk, studie, twijfels worden daarin uitgewist. Dat is wat wij steeds doen: we bouwen steigers op rondom het beeld, tot we de steigers weg kunnen halen en het beeld blijft staan.
Meer van Lex Bohlmeijer:
het radio programma 'Passaggio'
zijn interviews voor 'De Correspondent'
Comments